12 jul 2022
Communicatie
Interview
Opleiding
Student
Image
Veerle & Paul.jpg

Binnenkort breekt een nieuw tijdperk aan bij de Faculteit Farmaceutische Wetenschappen van de KU Leuven. Paul Declerck zet een punt achter zijn functie als decaan. Hij zal worden opgevolgd door Veerle Foulon, docent farmaceutische zorg en tot nu vicedecaan onderwijs van de faculteit. Veerle wordt daarmee de eerste vrouw aan het roer van de faculteit, alsook de vijfde vrouwelijke decaan in de geschiedenis van de KU Leuven.

Veerle heeft naast veel ervaring als docent en vicedecaan, ook een sterke achtergrond in de farmaceutische sector. Volgens Paul maken vooral haar drive om verantwoordelijkheid op te nemen en om in dialoog te gaan met alle actoren haar een goede opvolger.

VAN sprak hierover met Paul en Veerle. Veerle legde ons uit wat er zoal op haar agenda staat en welke zaken ze anders zou willen aanpakken dan in het verleden.

 



Wat houdt de rol van decaan in voor de Faculteit Farmaceutische Wetenschappen?  

Paul: Die rol speelt zich af op verschillende vlakken, waarvan de voornaamste natuurlijk het onderwijs is, voor de bachelor -en masterstudenten. Een decaan moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van de opleidingen inhoudelijk en organisatorisch gewaarborgd blijft. Daarnaast is de relatie en communicatie met studenten, docenten en het afnemend werkveld van groot belang. Ons doel is dus niet alleen om onderwijs aan te bieden dat vertrekt vanuit wetenschappelijk onderzoek, maar ook om studenten te onderwijzen in de nodige competenties om te functioneren in het werkveld. De decaan is daarnaast lid van een aantal bestuursorganen op hoger niveau. Het gaat dan onder meer over het bestuur van de groep Biomedische Wetenschappen, die de faculteiten Geneeskunde, Farmaceutische Wetenschappen en Bewegings- en Revalidatiewetenschappen en tevens 14 onderzoeksdepartementen omvat. Daarnaast is de decaan ook lid van de academische raad, één van de belangrijkste algemene bestuursorganen van de universiteit. Tenslotte mogen de relaties met externe partners en de mensen in het werkveld niet vergeten worden, dus met onder meer de apothekers en de verenigingen die hen vertegenwoordigen.

Veerle: Ik ben de voorbije acht jaar vicedecaan onderwijs geweest. Het verzorgen van onderwijs en het creëren van mogelijkheden voor studenten en docenten om te groeien in hun competenties, is dus een luik waarmee ik al vertrouwd ben. De andere domeinen zijn wat nieuwer voor mij, bijvoorbeeld het groepsniveau. Het academische niveau is me dan weer bekender, ik was namelijk lid van de onderwijsraad, een parallelorgaan van de academische raad met focus op het onderwijs. En gelukkig heb ik ook goede contacten met het werkveld, al kan die netwerking zeker nog groeien. Hier kijk ik al erg naar uit. Uiteindelijk wil ik een decaan zijn die goede beslissingen kan nemen voor het geheel, waarin iedereen goede kansen kan krijgen.

 

Veerle, wat inspireerde je om decaan te worden?  

Veerle: Ik ben iemand die graag verantwoordelijkheid neemt en zich makkelijk durft te engageren voor het grotere geheel. Dat is een beetje een rode draad in mijn carrière. De drive om te zoeken naar wat beter kan, om verantwoordelijkheid op te nemen, dat is wat me uiteindelijk over de streep trok om decaan te worden. En ik ervaarde de voorbije acht jaar dat ik het beleidswerk ook echt graag doe. Ik dacht na over wat ik eventueel niet meer zou kunnen doen als ik de functie niet zou aannemen. Vicedecaan onderwijs blijven was niet direct een optie meer en dit leek me de beste manier om me te blijven inzetten op beleidsniveau.

Ik zit nu in een fase van mijn carrière en mijn leven waarin er veel samenkomt. Ik heb veel ervaring als docent, als onderzoeker en als vicedecaan onderwijs. Ik ben ook moeder van vier kinderen, waarvan de oudste vorig jaar gestart is aan de universiteit.  Dit punt, waarbij mijn kinderen zelf studenten zijn, brengt nieuwe inzichten met zich mee. Dat geeft nog meer verbondenheid met de universiteit. Met andere woorden, ik zit er nu middenin.

 

Welke focuspunten vind jij vooral belangrijk in je leiderschap van de faculteit? Zijn er dingen die je eventueel anders zou doen dan Paul?

Veerle: Paul en ik verschillen wat in onze communicatiestijl, iets wat we ook goed weten van elkaar. Paul communiceert beknopt en duidelijk. Ik wil proberen om vooral ook goed te luisteren, en op die manier verbindend te zijn. Zo wil ik graag gesprekken voeren met zoveel mogelijk leden van de faculteit, om hen beter te leren kennen. Wat hen drijft, wat hun motivatie en uitkijk is, waar ze van dromen en welke rol ze willen opnemen in het beleid, dat wil graag weten, om dan als team aan de slag te kunnen gaan.

Naar het onderwijs toe, is het belangrijk dat we stevige en kwaliteitsvolle programma’s blijven aanbieden. En we zouden meer studenten bij ons in de faculteit moeten kunnen krijgen, zekergezien de brede uitstroommogelijkheden die onze opleidingen bieden. Dat willen we bereiken met onder meer een toekomstgericht bachelorprogramma.

We willen ook meer inzetten op internatonalisering. Door buitenlandse studenten te verwelkkomen kunnen we meer internationale ervaring binnenbrengen in onze eigen opleidingen. En we hopen onze eigen studenten nog meer kansen te geven om in het buitenland te studeren.

Paul: Ik vind het persoonlijk belangrijk dat er met een nieuwe bestuursploeg ook een nieuwe frisse wind komt in het beleid. Als een organisatie wil vooruitgaan, is dat noodzakelijk. Dat er zaken vanuit een andere invalshoek dan die van het vorig bestuur benaderd worden, dat juich ik toe. Ik zou het jammer vinden moest het beleid gewoon meer van hetzelfde zijn. Veerle heeft ook duidelijk gemaakt aan de leden van de faculteit dat er niet voor haar moest gekozen worden als men wilde dat alles bij het oude zou blijven. Zij wil verdere stappen zetten en mensen in beweging houden.

 

Veerle, jij en je familie hebben een lange geschiedenis met de KU Leuven, welke invloed heeft dit gehad in het opnemen van je nieuwe rol als decaan? 

Veerle: Zoals ik zei, is engagement opnemen iets waar ik heel vertrouwd mee ben. Ik kom inderdaad uit een gezin met ouders die beide apothekers waren. Maar ze vulden die functie op een heel verschillende manier in. Mijn vader is iemand die heel gemakkelijk dat soort inzet opneemt. Mijn moeder was eerder een verbindende, zachtere kracht.

Voor alle duidelijkheid, ik voel niet dat ik iets te bewijzen heb. Er wordt niets specifieks van mij verwacht enkel omdat mijn familie zo sterk in de farmaceutische zorg zit. Maar het is wel heel mooi om die verbinding mee te nemen. Mijn oma was trouwens ook apotheker. En mijn tantes hebben me verteld dat ze heel trots zou zijn op mij. En dat is waarschijnlijk wel waar.

Ergens vond ik het misschien wel tijd voor een vrouw aan het roer van deze faculteit. Zo’n 80% van onze studenten zijn vrouwen, maar nog niet geen derde van onze professoren zijn vrouwen. 8 jaar geleden was ik dan ook de eerste vrouw in ons faculteitsbestuur, wat ik destijds heel bijzonder vond. En daarmee ben ik ook de eerste vrouwelijke decaan van onze faculteit. Maar nog sterker dan dat, ik ben nog maar de vijfde vrouwelijke decaan in de geschiedenis van de KU Leuven.

 

Paul, waarom werd precies Veerle aangewezen om decaan te worden? Wat maakt haar jouw goede opvolger? 

Paul: Enerzijds is dit een logische stap op dit moment in haar carrière. Anderzijds is de uitgebreide ervaring die ze heeft, als docent en als vicedecaan, ook een belangrijke factor. Haar affiniteit en ervaring binnen de sector speelt ook een grote rol. Ze is dus heel goed voorbereid en zal zeker een vliegende start kunnen nemen, zowel op facultair als op universitair niveau. Natuurlijk speelt ook de intrinsieke motivatie van Veerle een belangrijke rol. Daarnaast, en even belangrijk, is er ook het feit dat ze een creatieve geest heeft, belang hecht aan innovatie en over veel energie beschikt.

 

Paul, waar zal jij zoal tevreden op terugkijken in je rol als decaan?  

Paul: Ik kan op heel wat dingen terugkijken. Maar uiteraard kan je nooit al je ambities waarmaken. Ik ben onder andere heel tevreden dat ik in mijn bestuur een aantal jonge enthousiaste collega’s heb opgenomen die op dat ogenblik nog weinig bestuurservaring hadden en dus ook alles met een frisse, kritische blik konden bekijken. Sommige (oudere) collega’s vonden dit een risico, maar de realiteit heeft aangetoond dat dit in elk geval geloond heeft.

Én van de meest zichtbare resultaten is de beslissing om resoluut n te kiezen voor een volledige differentiatie binnen onze masteropleidingen: enerzijds de master in de Farmaceutische Zorg die focust op competenties die belangrijk zijn voor de zorgverstrekker en die onder andere naar het apothekersberoep leidt, en anderzijds de master in de geneesmiddelenontwikkeling die volop focust op alle aspecten van het geneesmiddel, gaande van ‘early drug discovery’ tot en met marketing aspecten. Die laatste stoomt mensen klaar voor diverse functies binnen de farmaceutische industrie. Deze doorgedreven differentiatie is een primeur binnen België en was een ambitie die ik al meer dan 15 jaar geleden had. Deze aanpak laat niet alleen toe om beide groepen van studenten optimaal voor te bereiden maar is ook een manier om de beide opleidingen (en daaruit voortvloeiend de beide overeenkomstige belangrijkste werkvelden) in de farmaceutische wetenschappen gelijkwaardig te behandelen.

Een ander element is de hervorming van het bachelorprogramma. Dit is ook een lang en moeilijk proces geweest dat momenteel in de eindfase zit.

Ik wil hierbij ook zeker benadrukken dat wat er ook gerealiseerd is dit telkens het resultaat is van teamwork waarbij zowel professoren, (doctoraats)studenten en ondersteunend personeel een cruciale rol spelen.

 

Hoe zien jullie de toekomst van de studenten Farmaceutische Wetenschappen in de zorgsector?

Veerle: Wat we gezien hebben in de afgelopen jaren, en wat zich hopelijk zal verderzetten, is een bijkomende diversifiëring van de jobs waarin onze studenten kunnen terechtkomen en een sterkere waardering van de competenties van de farmaceutische wetenschapper. In de industrie is dat vrij helder. Afgestudeerden komen er terecht in diverse vakken, zoals fundamenteel en klinisch onderzoek, maar even goed in servicebedrijven die ondersteuning bieden bij het uitwerken van marketingmateriaal of registratiedossiers. Mensen die op dit vlak werken, hebben heel goede kennis van wat het geneesmiddel is en weten veel af van het wettelijk kader.

We zien nu ook een verdere diversifiëring in de patiëntenzorg. Zo heb je de ziekenhuisapothekers, waarbij de klinische farmacie zich zeer sterk ontwikkeld heeft. In de eerstelijn wordt de huisapotheker veel meer gewaardeerd, en krijgt onze beroepsgroep de mogelijkheid om bijkomende taken uit te voeren, zoals het afnemen van snelle antigeentesten, het vaccineren en het uitvoeren van medication reviews. De eerstelijn is daarmee misschien wel de sector waarin de toekomst het moeilijst te voorspellen is, omdat er juist zo veel evoluties zitten aan te komen en omdat we voelen hoe moeilijk het kan zijn om die veranderingen te implementeren. We hebben in de farmaceutische zorg goed en grondig onderzoek, maar de stap naar implementatie blijkt soms lastig. Ik hoop echt dat apothekers in staat zullen zijn om te doen waarvoor we zo geijverd hebben. Ons vraagstuk is dus, hoe kunnen we alle competenties van apothekers ten volle benutten en onze doelen realiseren?